Klimaatverandering: de verandering van binnenuit


De rol van de mens in klimaatverandering wordt alsmaar duidelijker. Vandaar de nood aan een klimaatbeleid dat maatregelen neemt ten gronde. Het huidige beleid schiet tekort en is samen te vatten als: veel discussie, weinig bereikt. Zo is in 2011 beslist om pas in 2015 te onderhandelen wat te doen na 2020. Ondertussen neemt de CO2-uitstoot toe en verdubbelt de Chinese economie. Een artikel over de beperkingen van het huidige beleid en een mogelijke oplossing: een belasting op broeikasgasuitstoot, gebaseerd op het werk van Dieter Helm, professor energiebeleid in Oxford, naast adviseur van de Britse regering en de Europese Commissie.

Ons klimaat verandert

Ons klimaat verandert en er is hoe langer hoe minder twijfel over de rol van de mens hierin, aldus het Intergovernmental Panel on Climate Change (ipcc).

Er zijn twee opties: klimaatverandering beperken door de uitstoot te verlagen, of wennen aan de gevolgen ervan. Kosten verbonden aan het voorkomen worden lager geschat dan de kosten verbonden met zich aanpassen. Het niet beperken van klimaatverandering kan ertoe leiden dat het onmogelijk wordt ons op termijn nog aan te passen, met alle gevolgen vandien. Het advies is dus om eerder vandaag dan morgen inspanningen te leveren.

Het huidige klimaatbeleid schiet tekort

Alhoewel klimaatverandering wereldwijd wordt erkend, gebeurt er bitter weinig. Het Kyoto-protocol – waarin bindende afspraken omtrent de uitstoot van broeikasgassen werden gemaakt – liep af eind 2012. Op dit moment zijn er geen wereldwijd bindende targets zoals onder Kyoto. Ondertussen neemt de broeikasgasuitstoot toe en zijn er jaarlijks conferenties over klimaatverandering zoals in Durban, waar werd beslist om in 2015 bindende targets af te spreken die pas na 2020 zullen gelden! Het belang van een wereldwijde aanpak van klimaatverandering is nauwelijks genoeg te onderstrepen: CO2 uitgestoten in groeilanden blijft er niet als een wolk boven hangen maar verspreidt zich en heeft daardoor wereldwijde gevolgen. Daar stijgt nochtans de uitstoot het sterktst: in China wordt wekelijks een nieuwe steenkoolcentrale geopend; steenkool vertegenwoordigt er 70% van de totale primaire energie.

Ondertussen heeft Europa zichzelf tegen 2020 drie doelen gesteld: 20% minder broeikasgasemissies in vergelijking met 1990, 20% hernieuwbare energie en 20% meer energie-efficiëntie in verhouding tot de vooruitzichten. Wat op het eerste zicht ambitieuze doelstellingen lijken, blijkt in praktijk tekort te schieten en ruim onvoldoende om de stijgende emissies in groeilanden te compenseren.

20% minder broeikasgasemissies De doelstelling die verband houdt met het reduceren van de emissies geldt voor broeikasgassen die vrijkomen bij de productie van goederen. Er zijn echter indicaties dat emissie-intensieve industrieën verhuizen naar landen waar de regelgeving minder strikt is, en dat de goederen vervolgens geïmporteerd worden in Europa. Het zou dus beter zijn te focussen op de emissieconsumptie (emissies verbonden met de producten die we consumeren, inclusief geïmporteerde goederen) i.p.v. emissieproductie (enkel goederen die we zelf produceren). Zo becijferde Dieter Helm ruwweg dat de Britse emissieconsumptie toegenomen is met 19% alhoewel de Britse emissieproductie gedaald is met 15%. Een gelijkaardige trend is te verwachten in de rest van Europa. Het Belgische Federaal Planbureau observeerde in de periode 1995-2002 (terwijl België die periode een ‘emissie-exporteur’ was) een relatieve toename van de emissies verbonden aan de goederen die België importeerde, t.o.v. de geëxporteerde goederen, in lijn met de stelling. Bindende targets aan de consumptiezijde, eerder dan productiezijde kan dit alles vermijden.

20% hernieuwbare energie Ook bij de doelstelling omtrent hernieuwbare energie rijzen enkele opmerkingen. Men mag niet vergeten dat het vermogen uit windenergie en zonne-energie variëert naargelang de weersomstandigheden. Een elektriciteitsvoorziening gebaseerd op windturbines en zonnepanelen vraagt dus meer geïnstalleerd vermogen, vermits het ogenblikkelijk vermogen variëert in de tijd. Bovendien is de geproduceerde elektriciteit moeilijk op te slaan. Er zullen momenten zijn dat er een overschot aan elektriciteitsproductie is uit wind en zon (wat nu al soms het geval is), en momenten met een tekort. Deze pieken opvangen vraagt ingrijpende maatregelen in het elektriciteitsnet. Een tweede iets is de kostprijs van het hele verhaal. Men lijkt het doel, nl. minder broeikasgassen uitstoten, uit het oog verloren. Als dit het doel is, waarom dan opteren voor de duurdere hernieuwbare bronnen, dan goedkopere maatregelen als gascentrales? Een derde opmerking betreft de veronderstelling dat hernieuwbare bronnen in de toekomst kostencompetitief worden omdat de fossiele brandstofreserves stilaan uitgeput raken en de prijs bijgevolg zal stijgen. Dit strookt helemaal niet met de prijsvariaties die de markt ziet. Kijk naar de VS, waar schaliegas de laatste jaren in opmars is. De gasprijs is er ongeveer de helft van Europa. Dit heeft er o.m. toe geleid dat steenkoolcentrales vervangen worden door gascentrales. Omdat die ongeveer half zoveel CO2 uitstoten per geleverde eenheid elektriciteit als steenkoolcentrales, is men er zelfs in geslaagd meer vooruitgang te boeken op het vlak van emissiereductie dan Europa. Wie had dit verwacht in 2000, toen van schaliegas nauwelijks sprake was? Een hogere prijs voor fossiele brandstoffen betekent anderzijds ook dat het interessant wordt voor de producenten om bronnen aan te boren die voorheen niet winstgevend waren. Het tijdperk van fossiele brandstoffen is dus verre van afgelopen. Stel dat men toch de veronderstelling aanhoudt dat de prijzen almaar zullen stijgen: waarom hernieuwbare energie nu subsidiëren met belastinggeld, als het in de toekomst vanzelf competitief wordt en daarmee interessant voor investeerders? Tot slot mag het potentiëel van hernieuwbare energie in zijn huidige vorm (windenergie, zonne-energie en biomassa) niet worden overschat: het vraagt veel plaats, niemand wil het in zijn achtertuin en is kostelijk. Voldoende geïnstalleerd vermogen bekomen is dus niet evident.

20% meer energie-efficiëntie Meer energie-efficiëntie, de laatste doelstelling, lijkt voor die laatste bemerking een oplossing te bieden. Meer energie-efficiëntie houdt in dat voor dezelfde energiedienst (bvb. licht, airconditioning, etc.), minder energie nodig is. De redenering is dat, wanneer het energiesysteem efficiënter wordt, het energieverbruik daalt en de huidige hernieuwbare bronnen wél volstaan om aan de gedaalde vraag te voldoen. De redenering druist echter in tegen economische beginselen: meer energie-efficiëntie leidt tot méér verbruik van de energiedienst en niet minder. Dezelfde energiedienst verbruikt namelijk minder en wordt dus goedkoper, waardoor de vraag ernaar toeneemt. Hoe sterk de vraag toeneemt hangt af van het soort dienst: het licht zal even lang blijven branden, maar men is wel geneigd om airconditioning te installeren omdat de verbruikskost lager ligt.

Een deel van de oplossing: een belasting op broeikasgassen

Maar er is hoop. Een belasting op broeikasgassen aan consumptiezijde komt tegemoet aan de beperkingen van het huidige beleid. Iedere gram uitstoot geassocieerd met de producten die men consumeert, wordt dan belast. De vraag naar goederen met een hoge uitstoot zal dalen. Om de vraag op peil te houden, worden de producenten dus aangemoedigd minder uit te stoten. Hoe ze hun emissies verminderen is aan hen. Zo behoort meer energie-efficiëntie tot de mogelijkheden. Energie-efficiëntie wordt zo een gevolg van de belasting i.p.v. een doelstelling op zichzelf. Meer hernieuwbare energie gaat gepaard met een lagere uitstoot en wordt zo een gevolg, i.p.v. een doelstelling op zichzelf. Elektriciteitscentrales op gas worden competitiever t.o.v. steenkoolcentrales met een hogere CO2-uitstoot. Kortom: men geeft het juiste signaal.

Het voordeel van een belasting is dat investeerders zekerheid hebben over de kostprijs in de toekomst, wat investeringen op lange termijn aanmoedigt (dit in tegenstelling met het huidige emissierechtensysteem in de EU, waarbij de prijs variëert en er geen langetermijn vooruitzichten zijn na 2020). De hoogte van de belasting zal de vermindering van uitstoot bepalen. Om voldoende inspanningen te leveren en opdat de producenten zich onderweg gefaseerd kunnen aanpassen, is het voorstel de belasting stelselmatig te verhogen in de tijd.

Een belasting houdt in dat de overheid niet langer bepaalt welke uitstootvriendelijke technologieën zullen worden ingezet, zoals nu het geval is met quota op hernieuwbare energie. Men moedigt enkel aan om minder uit te stoten en hoe dit gebeurt staat vrij. Een goede zaak, want ook de overheid heeft geen glazen bol. Stel dat men over enkele jaren een technologie ontwikkelt die veel competitiever is dan windturbines of zonnepanelen, dan zijn de huidige quota voorbijgestreefd.

Dit benadrukt ook meteen het belang van meer R&D om zo nieuwe technologieën te ontwikkelen die de uitstoot kunnen reduceren op een nog meer economische wijze dan de huidige hernieuwbare energievormen. Een deel van de belastinginkomsten kan hier naartoe gaan, alsook naar andere maatregelen tegen de gevolgen van klimaatverandering.

De belasting wereldwijd invoeren is het interessantst, maar gezien het geringe succes van eerdere klimaattoppen, lijkt dit eerder hoop dan realiteit. De reden voor dit geringe succes is niet ver te zoeken: niemand wil de eigen groei afzwakken en hoeveel ieders inspanning moet bedragen, staat ter discussie. Stel echter dat de EU eenzijdig beslist een belasting op broeikasgassen in te voeren die geldt voor alle goederen geconsumeerd in de EU van elke kWh elektriciteit tot elke smartphone die geïmporteerd wordt vanuit bijvoorbeeld China. Zowel producenten binnen als buiten de EU zullen geconfronteerd worden met een gedaalde vraag naar hun uitstoot-intensieve producten. Wie de uitstoot in zijn eindproducten kan reduceren, wordt goedkoper en zal meer kunnen verkopen op de Europese markt. Ook Chinese producenten zullen dus de druk voelen van de Europese belasting. Meer nog: de Chinese overheid heeft op termijn zélf baat bij het invoeren van een belasting op broeikasgassen om zo de belastingsinkomsten naar de eigen staatskas te  laten vloeien.

Een belasting op broeikasgassen is dus een verandering van binnenuit die voor de nodige ommekeer kan zorgen.