Krijgt Europa een 20 op 20 eind 2020 voor hun 20-20-20 doelstellingen?


Het lijkt in deze tijden, waarin een virus plots elke nieuwsuitzending volledig beheerst en iedereen zijn vormen van communicatie afsluit met  #staysafe’s en #blijfinukot’s, misschien een eeuwigheid geleden, maar 12 maanden geleden stonden de zogenoemde klimaatspijbelaars nog centraal in elke nieuwsuitzending. Het is ongeveer een jaar geleden dat tienduizenden jongeren voor het eerst al spijbelend de straat op trokken om zo te pleiten voor maatregelen tegen de klimaatopwarming in België en Europa. Mede onder de druk van deze klimaatspijbelaars, kwam Europa een paar maanden geleden met de ambitieuze Green deal; een akkoord waarmee ze hopen in 2050 klimaatneutraal te zijn. Dit was echter niet de eerste keer dat Europa een voortrekkersrol opnam in de strijd tegen de klimaatopwarming en zichzelf ambitieuze doelstellingen oplegde. Zo werd in 2008 een pakket doelstellingen goedgekeurd die tegen 2020 vervuld moesten zijn (de Europese 20-20-20-doelstellingen). Nu 12 jaar later zijn we in 2020 zijn aanbeland, en is het dus het ideale moment om te evalueren in welke mate Europa zijn eigen opgelegde doelstellingen behaald heeft en dus of de klimaatspijbelaars terecht de overheden verweten onvoldoende maatregelen te treffen tegen de klimaatopwarming.

20-20-20-doelstellingen?

Zoals de naam al enigszins doet uitschijnen, zijn de 20-20-20-doelstellingen gebaseerd op 3 pijlers, elk opgebouwd rond het cijfer 20. De eerste pijler van deze doelstellingen focust zich op de uitstoot van broeikasgassen en streeft een 20% reductie van broeikasgassen over heel de Europese Unie na ten opzichte van de situatie van 1990 (of 14% ten opzichte van 2005). Om dit te bereiken, gebruikt de EU twee verschillende initiatieven. In de eerste plaats begrenst het emissiehandelssysteem de CO2-uitstoot van grote bedrijven en energieproducenten over heel Europa (samen goed voor 45% van de Europese broeikasgasuitstoot) tot een vastgelegd maximum (de cap), dat elk jaar tussen 2008 en 2020 daalde met 1.74%. Hierdoor zou de uitstoot van deze sectoren in totaal met minstens 21% moeten dalen ten opzichte van 2005. Door de automatische dalende cap gaat dit deel van de doelstelling zeker gehaald worden.

Daar tegenover ligt het tweede systeem voor de andere 55% van de Europese broeikasgasuitstoot. Deze uitstoot is namelijk afkomstig van verschillende bronnen die te klein zijn om te controleren en te reguleren, zoals gasboilers, auto’s,… . Om deze uitstoot alsnog te verminderen heeft de EU de Effort Sharing Decision in het leven geroepen. Dit is een wet die elke nationale overheid een emissiereductiedoelstelling oplegt, zodat gemiddeld gezien deze uitstoot met 10% zou dalen ten opzichte van de situatie in 2005. De reductiedoelstelling is echter wel verschillend per land zodat de elk land een eerlijk deel van de last draagt. Zo moet België zijn niet-industriële uitstoot met 15% doen dalen, terwijl de uitstoot van de armste 11 landen van Europa zelfs nog mag toenemen ten opzichte van 2005. In tegenstelling tot het emissiehandelssysteem heeft dit systeem dus wel als nadeel dat een land mogelijks zijn doelstelling niet zou halen. De sterkte van dit systeem is wel dat elk land zelf kan bepalen op welke manier ze deze reducties hopen te behalen. Hierdoor kan elk land rekening houden met zijn zwaktes en zijn sterktes benutten.

Met de tweede pijler van de 20-20-20-doelstellingen streefde de Europese Unie ernaar dat tegen 2020 20% van alle energie in Europa van hernieuwbare bronnen afkomstig zou zijn. Ook voor deze doelstelling waren er specifieke targets per land uitgeschreven, vertrekkend vanaf de toenmalige geïnstalleerde hernieuwbare capaciteit van elk land en het GDP per capita van dat land, waarbij er kleine correcties werden ingevoerd voor landen die reeds grote financiële inspanningen hadden geleverd vlak voor de maatregelen ingingen. Zo kwam België aan een target van 13% hernieuwbare energie tegen 2020. 

De derde en laatste pijler omhelsde het aspect energie-efficiëntie: tegen 2020 wou Europa 20% efficiënter met zijn energie omspringen. Hiermee wordt bedoeld dat we nu in 2020 met 20% minder energie hetzelfde zouden kunnen doen als we gedaan zouden hebben in projecties van 2020 voor de maatregelen werden genomen. Hiermee hoopten ze niet alleen het klimaat vooruit te helpen, maar ook ervoor te zorgen dat de energiefacturen in Europa zouden dalen. Omdat deze pijler nog moeilijker is om te controleren dan de vorige twee, is er gekozen om niet te werken met verplichte nationale targets, maar om elk land zelf initiatieven te laten voorstellen waarmee ze hun energie-efficiëntie wouden verhogen.

Zijn deze doelstellingen gehaald?

De vraag die nu natuurlijk op een ieders lippen brandt, is of wij, als Europeanen, onze doelstellingen hebben gehaald of niet? Zijn we er als eerste wereldmacht ooit in geslaagd om economische groei los te koppelen van stijgende broeikasgasemissies? In tegenstelling tot wat menig sceptici in 2008 voorspeld hadden, zijn we er als Europa zijnde erin geslaagd om de eerste doelstelling te halen. Zo was de uitstoot van broeikasgassen in 2018 al gemiddeld gezien met 23% gedaald ten opzichte van 1990, terwijl de Europese economie wel met 61% was toegenomen.

Of we de 20% hernieuwbare energie doelstelling gehaald hebben, is echter nog maar de vraag. De meest recente data, daterend uit 2018, geven weer dat slechts 18% van alle energie van hernieuwbare oorsprong was. Volgens de meest recente projecties zou Europa zijn doelstelling net niet halen door te stranden tussen de 19% en 20% hernieuwbare energie op het einde van dit jaar. Desalniettemin hadden in 2018 wel al 11 van de 28 lidstaten hun doelstellingen op vlak van hernieuwbare energie behaald.

Voor de derde pijler van de 20-20-20-doelstellingen ziet het er zelfs nog slechter uit. Recent nog werden de cijfers van 2018 bekend gemaakt en daaruit bleek dat we nog 5% efficiënter moesten worden om de doelstellingen te halen, iets wat zeer onwaarschijnlijk te realiseren is op 2 jaar tijd.

Er kan dus gezegd worden dat het rapport van Europa geen onverdeeld succes is: de belangrijkste doelstelling werd gehaald (de reductie van broeikasgassen), maar niet op de verhoopte manier, aangezien de doelstellingen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntiewinsten niet behaald zijn. Enkele niet duurzame redenen waarom we wel de doelstelling behaald hebben zijn bijvoorbeeld carbon leakage (het wegtrekken van energie intensieve bedrijven uit Europa) en de financiële crisis uit 2008.

Wat met België?

Daar waar er nog discussie mogelijk is over het de prestatie van Europa als geheel, is de situatie voor België vrij duidelijk. Met een reductie van broeikasgassen van slechts 12%, in plaats van de de gevraagde 15%, is België niet alleen één van de slechtste leerlingen van de klas, maar ook duidelijk gebuisd.

Ook op vlak van hernieuwbare energie gaat ons land de doelstellingen voor 2020 hoogstwaarschijnlijk niet halen. Eén van de grootste redenen hiervoor is onze federale staatsstructuur. Het was namelijk lang niet duidelijk welke inspanningen precies geleverd gingen worden door elke deelstaat. Pas in 2015 (!) bereikte de verschillende regeringen hierover een akkoord waarin bepaald werd dat Vlaanderen 51% van de hernieuwbare energie moest voorzien, Wallonië 30%, Brussel 2% en de overblijvende 17% zou het federale niveau voorzien met behulp van windmolens op de Noordzee. Dit was veel te laat, waardoor deze doelstellingen (vooral in Vlaanderen) niet gehaald zullen worden. 

En onze buurlanden?

België heeft zijn doelstellingen dan wel niet gehaald, maar hoe hebben onze buurlanden het gedaan? Kijken we naar onze geliefde noorderburen, dan zien we dat Nederland het zowaar nog slechter heeft gedaan dan België. Hoewel Nederland vaak als het land van de windmolens wordt gezien, haalden ze in 2017 nog maar 6.6% van hun energie uit hernieuwbare bronnen. Ook de CO2-emissiereductie-doelstelling gaan ze waarschijnlijk niet halen (hooguit 21% wat minder is dan de gevraagde 25%). Ook Luxemburg gaat als klein land nooit zijn hernieuwbare energie-doelstelling halen, maar zij zijn aan het onderhandelen met andere landen, zoals Litouwen, om virtueel hernieuwbare energie over te kopen opdat ze toch hun doelstelling zouden halen. Ook voor Frankrijk wordt het moeilijk om hun hernieuwbare energie-target te halen. Het is echter wel contradictorisch dat Frankrijk gestraft zou worden als ze deze doelstelling niet halen omdat het juist hun kerncentrales, die reeds een lage CO2-uitstoot hebben, ervoor zorgen dat het voor hen zo moeilijk is om veel hernieuwbare energiebronnen te benutten. Duitsland was tot slot op koers om hun doelstellingen in verband met CO2-uitstoot net niet te halen, maar ze hebben recent hulp gekregen uit onverwachte hoek: door het uitbreken van de Coronacrisis en het stilvallen van vele industrietakken, ziet het ernaar uit dat ze hun doelstellingen net wel gaan halen tegen het einde van dit jaar.

2020 wordt 2030

Al snel na het goedkeuren van de 2020 maatregelen werd echter duidelijk dat deze op lange termijn niet zouden volstaan om de klimaatopwarming tegen te gaan. De leiders van de EU gingen daarom terug naar de tekentafel en kwamen niet veel later terug met een nog ambitieuzer plan dan de 20-20-20-doelstellingen: de 2030-doelstellingen. Tegen 2030 hoopt de EU om de emissies met 40% te doen dalen ten opzichte van 1990, 32% van de energie uit hernieuwbare bronnen te voorzien en een verbetering in energie-efficiëntie van 32.5% te realiseren. Een groot verschil met de doelstellingen voor 2020 is dat er bij het opstellen van de 2020-doelstellingen voornamelijk werd gekeken naar maatregelen die (gemakkelijk) haalbaar zouden moeten zijn voor de lidstaten, daar waar er bij de 2030-doelstellingen al wat meer wordt gekeken naar wat noodzakelijk is voor het klimaat. Dit komt nog sterker tot uiting bij de recent voorgestelde doelstellingen voor 2050, de zogenaamde “Green Deal”. Hierbij is bijna alleen gekeken naar wat nodig is om de klimaatopwarming te beperken tot een controleerbaar niveau (max. +2°C). 

Ambitie vs. realisme

Daar waar velen de moedige beslissing van Europa toejuichen om hun voortrekkersrol in de klimaatkwestie te behouden en om hun historische verantwoordelijkheid op te nemen, zijn er ook vele anderen die zeggen dat de Green Deal te ambitieus is. Deze laatste groep argumenteert dat de maatregelen vastgelegd in de Green Deal ofwel nooit gehaald zou kunnen worden, of dat Europa zijn economische positie te sterk verzwakt door ze wel te halen. Zeker wanneer de rest van de wereld niet mee op de kar springt richting koolstofneutraliteit, kan de economische positie in het gedrang komen. De sceptici staven hun argumenten met het feit dat als vele landen nu al problemen hadden met hun “haalbare doelstellingen”, ze zeker de meer ambitieuze doelstellingen niet gaan halen. Lijnrecht tegenover deze sceptici staan dan weer de klimaatjongeren. Met hun acties proberen ze voldoende druk te houden bij de politici om deze doelstellingen ondanks de moeilijkheden toch te halen. De intensiteit van hun protest zal dus mee bepalen of de Green Deal ook werkelijk zal worden.

Of we ooit deze doelstellingen in 2030 of 2050 kunnen halen, kan ik in dit artikel dus onmogelijk al meegeven (daarvoor moet je de Ir.Reëel over respectievelijk 10 of 30 jaar lezen), maar wat ik wel kan meegeven is dat het voorlopig vooral belangrijk is dat iedereen #staysafe en #blijfinukot, want ook zo dragen we ons steentje bij aan een België dat in 2030 zijn doelstelling wél haalt.