Uw huis draagt bij aan de klimaatopwarming. Wat kunnen we eraan doen?


Gebouwen zijn cruciaal in het reduceren van de globale CO2 emissies. Die belangrijke rol heeft de gebouwensector te ‘danken’ aan haar niet te onderschatten aandeel in de globale uitstoot alsook het grote potentieel om deze uitstoot naar beneden te brengen. YERA geeft een korte situatieschets.

Werkelijke emissies van gebouwen

Uit cijfers van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) blijkt dat vooral energieproductie en industrie een belangrijkerol spelen bij de uitstoot van broeikasgassen. (Figuur hieronder)

© Confederatie bouwEnergieproductie en industrie staan namelijk in voor ongeveer een kwart en een vijfde van de totale emissies. ‘Slechts’ 7,9% van de emissies worden toegewezen aan woon- en commerciële gebouwen. Dat cijfer is bedrieglijk omdat het een aantal factoren niet in rekening brengt. Volgens het Grantham Institute for Climate Change is een derde van het energieverbruik namelijk bestemd voor verwarming van gebouwen. Als we daarnaast ook de bijdrage van gebouwgerelateerde infrastructuur voor de industrie en landbouw meerekenen, wordt het aandeel nog groter. De gebouwensector heeft dus een belangrijke impact op de uitstoot, maar ook een groot potentieel om die uitstoot te verminderen.

© IPCC

Potentieel voor lagere uitstoot

Ook al vormt het gebouwenbestand een van de belangrijkste bronnen van broeikasgasemissies, het is ook een van de belangrijkste hefbomen om de opwarming van de aarde onder controle te houden. Het IPCC meent dat de gebouwensector het meest kan bijdragen tot de wereldwijde doelstelling om de emissies terug te dringen. Het Panel wijst er op dat een vermindering van ongeveer 30% broeikasgasemissies veroorzaakt door gebouwen op wereldschaal kan worden bereikt met maatregelen die bijna niets kosten. Veel investeringen worden immers terugverdiend omdat zij de energiefactuur verlagen. Het IPCC benadrukt dan ook, net zoals de Europese Commissie in haar plan 2020, dat het belangrijk is om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren.

© Confederatie Bouw

Zowel in OESO als niet-OESO landen kan men met goedkope maatregelen (minder dan 20 $/ton) reeds een grote vermindering van de uitstoot realiseren.

Emissies en regulering op Vlaams niveau

België ontsnapt natuurlijk niet aan de strijd tegen de klimaatopwarming en evenmin aan de inspanningen om de uitstoot te verminderen. Tijdens de Europese Raad van maart 2007 engageerden de lidstaten zich om de broeikasgasemissies van de Europese Unie met tenminste 20% te verminderen tegen 2020 ten opzichte van 1990. Om deze doelstelling te halen hebben de Europese Raad en het Europees parlement in 2008 een aantal richtlijnen aangenomen die zijn samengebracht in het zogenaamde klimaat- en energiepakket. De emissies van de industrie en elektriciteitsproductie vallen grotendeels onder de Europees georganiseerde emissiehandel (ETS). De andere bronnen van uitstoot (die van de niet-ETS sectoren gebouwen, transport, landbouw en kleinere industriële installaties) vallen onder CO2-reductiedoelstellingen per lidstaat. Zo legt de Europese Effort Sharing Decision aan België een -15% doelstelling tegen 2020 op in de sectoren buiten de Europese emissiehandel.

© LNEIn België zijn gebouwen verantwoordelijk voor 37% van de niet-ETS emissies. Om ervoor te zorgen dat de gebouwen veel minder CO2 uitstoten, is het niet voldoende om nieuwe gebouwen zo energiezuinig mogelijk te maken. Bestaande gebouwen moeten ook grondig gerenoveerd worden. De bestaande Belgische gebouwen verbruiken volgens een studie van McKinsey (2009) 72% meer dan het Europese gemiddelde, onder meer omdat ze groter en slechter geïsoleerd zijn dan woningen in het buitenland. Uit bevragingen van het Vlaams Energieagentschap blijkt dat in 2011 slechts 76% van de woningen beschikt over dak- of zoldervloerisolatie, 41% over muurisolatie en 28% over vloerisolatie.De slechte prestaties van de gebouwensector kunnen paradoxaal genoeg een troef zijn om de emissiedoelstellingen te halen. Zoals het IPCC immers ook vaststelt, bieden de gebouwen in België een groot potentieel om de CO2-emissies te verminderen. In uitvoering van het Vlaams Klimaatplan maakt de Vlaamse regering extra geld vrij om sociale woningen energiezuinig te maken. Daarnaast komt er een verhoogde energiepremie voor iedereen die zijn muur isoleert en tegelijk de ramen vervangt door hoogrendementsglas. In 2020 zouden dan alle woningen, appartementen en kamers die verhuurd worden niet enkel verplicht over dakisolatie moeten beschikken, maar ook over isolerende beglazing en een energie-efficiënte verwarming. Deze maatregel heeft een groot potentieel. Een berekening op basis van de prognoses van VITO leert dat de maatregel de broeikasgasuitstoot van gebouwen met nog eens meer dan 6% kan verminderen.Wat betreft nieuwbouw legt Vlaanderen het laatste decennium alsmaar strengere eisen op aan enkele bouwkundige kengetallen. Zo is er de U-waarde die voor een bouwcomponent weergeeft hoeveel warmte er verloren gaat doorheen een oppervlak afhankelijk van binnen- en buitentemperatuur. Hoe dikker en kwaliteitsvoller het isolatiepakket, hoe lager de U-waarde. Het E-peil is dan weer een maat voor de energie-efficiëntie in gebouwen en brengt het gebruik van energiebronnen, recuperatie en de efficiëntie van de installatie in rekening. Verder kan je een woning karakteriseren met het K-peil. Het K-peil is een maat voor de graad van thermische verliezen doorheen de bouwschil, en is dus gekoppeld aan de U-waarden van de verschillende bouwcomponenten. Daarnaast houdt het ook rekening met het buitenoppervlak van het huis aangezien grotere huizen meer warmte verliezen.

© EPB VlaanderenIn bovenstaande figuur zien we de evolutie van de minimum vereisten voor het K-peil, E-peil en de U-waarde gedurende het laatste decennium. Tot 2021 wordt het verplichte E-peil stapsgewijs verder aangescherpt: E50 in 2016, E40 in 2018 en E35 in 2020. En vanaf 2021 moet elke nieuwe woning minstens aan de BEN-eisen (bijna-energieneutraal) voldoen. Dat betekent dat bouwaanvragen of meldingen vanaf 2021 het E30-peil moeten respecteren. Als de Vlaamse overheid het E-peil voor de residentiële (ver)nieuwbouw zou aanscherpen volgens dit traject dan zou dat volgens VITO leiden tot meer dan 2% emissiereducties van de gebouwensector. Om de sterk variërende regelgeving op een goede manier in te voeren worden rekentools zoals de EPB software ter beschikking gesteld. Deze tool lijdt wel nog aan enkele kinderziektes. Zo zijn de berekeningen onder meer gebaseerd op een genormaliseerde werking van de installaties met constante randvoorwaarden. Hierdoor worden sommige groene energietechnologieën benadeeld.

Toch een kleine kanttekening

Er zijn heel wat doelstellingen vooropgesteld en er zijn een heel aantal kostenefficiënte oplossingen voorhanden. Het probleem is dat deze in de praktijk vaak moeilijk realiseerbaar zijn. Een kleine kanttekening.

Het overgrote deel van de bestaande gebouwen zal er in 2050 nog steeds staan. De meeste gebouwen worden maar één keer om de 30 jaar gerenoveerd. Wil Vlaanderen zorgen voor een sterke daling van de CO2-uitstoot van gebouwen op de korte én lange termijn, dan zal ze ervoor moeten zorgen dat gebouwen doorgedreven gerenoveerd worden. Zo niet, dreigen we geconfronteerd te worden met een lock-in van onvoldoende gerenoveerde gebouwen. We zetten ons dan vast op een klimaatschadelijk pad. Neem als voorbeeld de UK, waar een typische jaarlijkse retrofit – de mate waarin de reeds bestaande gebouwstock vernieuwd wordt – overeenstemt met 1,5% voor een gebouwvoorraad van 22,7 miljoen (in 2010). Met elk jaar 1% nieuwbouw en 20 000 afbraken geeft dit een termijn van maar liefst 51 jaar om de initiële gebouwstock te renoveren. Er zijn dus verregaande stimuli nodig om de snelheid van retrofitting te verhogen, zo niet worden de vooropgestelde termijnen zeer moeilijk realiseerbaar.

Een ander mogelijk obstakel zit in de combinatie van een verouderde gebouwenstock en de vergrijzing van de bewoners. Om een huis uit de jaren ‘60 om te bouwen conform de nieuwe regulering, zijn zeer intensieve ingrepen nodig in de installatie en de bouwschil. Zo is het opspuiten van de luchtspouw met bijvoorbeeld polyurethaan over het algemeen onvoldoende en moet de hele gevel langs buiten ingepakt worden met een extra isolatielaag en een nieuwe buitenafwerking. Dergelijke maatregelen zijn heel ingrijpend en het kostenplaatje is, ondanks de vele premies, niet te onderschatten. Ook warmtepompsystemen zijn vandaag de dag nog aan de dure kant in termen van investeringskost. De terugverdientijd loopt vaak op tot meer dan 20 jaar wat onvoldoende draagvlak creëert voor de oudere generatie die over het algemeen al minder voeling heeft met de recente problematiek rond klimaatopwarming.

Tot slot zijn er heel wat mensen voor wie het vooruitzicht van een lagere energiefactuur in geval van extra isolatie en nieuwe energievoorzieningen onvoldoende aantrekkingskracht biedt. Een probleem dat zich reeds verschillende generaties voordoet, is dat we niet eens weten wat ons verbruik is en hoeveel we er eigenlijk voor betalen, laat staan dat we zelf op zoek zouden gaan naar opties om onze energiefactuur te verlagen. Het is daarom belangrijk om niet alleen met premies te zwaaien en strengere regels op te spelden, maar om parallel een maatschappelijk draagvlak te creëren, de mensen hun interesse aan te wakkeren en de opwarming van het klimaat te laten percipiëren als zijnde een echt probleem waar we allen ons steentje aan moeten bijdragen.