De Duitse Energiewende heeft als doel de transitie naar een duurzaam en energie-efficiënt Duitsland waar te maken. Dit nieuwe Duitsland zou volledig voorzien worden van energie door hernieuwbare energiebronnen. Nadat de stappen hiervoor wettelijk werden goedgekeurd na de kernramp van maart 2011 in Fukushima, zijn productie door wind en zon booming en zijn zeven kernreactoren gesloten. De Duitse Energiewende lijkt bij het grote publiek niet meer in vraag te worden gesteld. Is het echter allemaal wel zo rooskleurig als het lijkt en welke lessen kunnen we trekken uit het voorbeeld van onze grote broer in het oosten?
De transitie is al heel wat voor de ramp in Japan ingezet en werd bepaald door enkele bewuste keuzes vanuit de politiek. Reeds voor de millenniumwisseling werd er besloten om over te gaan tot een groene belastingswet en kort erna werd ook de Hernieuwbare Energie Wet goedgekeurd. In 2011 volgden dan de beslissingen dat tegen 2020 35% van de geproduceerde elektriciteit hernieuwbaar moet zijn en tegen 2050 zou het hernieuwbaar aandeel zelfs 80% moeten bedragen. Tenslotte werd de doelstelling gesteld om tegen 2020 het primair energieverbruik te doen dalen met twintig procent. Uitgaande van de Duitse grondigheid lijkt zelfs deze – zeer ambitieuze – doelstelling in goede handen.
Ondertussen kan toch gesteld worden dat de Energiewende als concept een succes is. Vorig jaar reeds was een kwart van het binnenlands stroomverbruik afkomstig van hernieuwbare energie. Alleen al in 2012 hebben onze Duitse buren 2415 MW extra windenergie geïnstalleerd. Daarmee waren ze de grootste Europese investeerder in windmolenparken. Tegen eind 2012 werd 11% van de Duitse elektriciteit geproduceerd met windenergie. Slechts 16% van de totale elektriciteitsproductie kwam nog uit kernenergie, tegenover 22,4% in 2010. Tenslotte levert de hernieuwbare sector tegenwoordig de meeste nieuwe banen van de hele energiesector. Al deze voorbeelden om duidelijk maken dat deze Energiewende wel degelijk iets in beweging heeft gezet in Europa’s grootste economie.
De gevolgen van de Energiewende beginnen ondertussen ook merkbaar te worden. Ten eerste is er de logische impact op de energieprijs. Zon en wind zijn gratis, waardoor de massale constructie van windmolenparken niet direct zorgt voor een stijging van de kosten. De stijging van de elektriciteitsprijzen, voor huishoudens en industriële consumenten die toch aanwezig is, blijkt enerzijds afkomstig te zijn van extra taksheffingen en extra toeslagen om hernieuwbare energie te promoten en (transitie)kosten te dekken. De kosten houden enerzijds de aanpassingen in om het oude net flexibeler te maken. Anderzijds moet er in de hernieuwbare sector ook rekening worden gehouden met hogere transport- en redispatchkosten.
Er zijn echter ook steeds meer stemmen die de negatieve punten van de transitie onder de loep leggen. Het meest verrassende punt is misschien wel dat de Energiewende – gefundeerd door een onwetende bureaucratie – een killer voor echte energie-innovatie zou zijn. Het beleid zou niet in goede handen zijn, waardoor het probleem te nauw wordt aangepakt en vele alternatieven over het hoofd worden gezien. De Duitsers betalen reeds verreweg de hoogste prijs voor hun elektriciteit en steeds meer huishoudens worden hierom ook van het net afgesloten, hetgeen een sociale kost met zich meebrengt. Verder zorgt de Energiewende voor een stijgende onbalans en dus een bedreiging voor de netstabiliteit, iets wat ook de buurlanden van de Duitsers voelen.
Het probleem met de Duitse Energiewende is dat het hele concept van een transitie in het energiebeleid eigenlijk onmogelijk nationaal te houden is. Duitsland is momenteel sterk afhankelijk van zijn buurlanden om – meestal niet-hernieuwbare – energie te importeren en te exporteren. Dit gebeurt naargelang de binnenlandse elektriciteitsproductie, aangezien deze in bepaalde regio’s zeer sterk afhangt van de weercondities (wind in het noorden en zon in het zuiden van het land). Vandaar het belang om in te zien dat dit model niet blindelings in heel Europa kan worden toegepast.
De directeurs van negen grote Europese elektriciteitsbedrijven hebben in september op de Europese top hun protest tegen het huidige energiebeleid laten horen. “Het tempo waarmee Europa windmolenparken en zonnepanelen installeert, moet worden vertraagd. De situatie is onhoudbaar”, aldus Gérard Mestrallet, topman van het Franse Suez. Het huidige systeem zou te veel gefocust zijn op het hersenloos uitbreiden van zon- en windproductie, zonder na te denken over alternatieve mogelijkheden om de 2020 doelstellingen te halen. Hier kan natuurlijk de kanttekening bij worden geplaatst dat we pas aan het begin van een grootst transitieproces staan, waarbij het huidige regime probeert in te gaan tegen het opkomende of in elk geval af te remmen.
In België blijft een duidelijke keuze voor een omslag naar hernieuwbare energie zoals in Duitsland voorlopig uit. België heeft momenteel de ambitie om de door Europa opgelegde doelstelling van 13% hernieuwbare energie in 2020 te halen. Er woedde weliswaar lange tijd de discussie over de levensduurverlenging van de kerncentrales, met als resultaat dat Tihange 1 langer open blijft en de reactoren in Doel gesloten worden. Of het haalbaar is voor België om op korte termijn over te schakelen is een andere discussie, dat er een nood is aan een duidelijker beleid blijkt echter wel. Verder zijn er ook de bewegingen vanuit de UK – focus op windenergie – en Frankrijk – focus op een “nieuwe energie-efficiënte mix” – zichtbaar, maar ze zijn allemaal voorlopig nog niet te vergelijken met het Duitse model.
Het moge dus duidelijk zijn dat de Europese Energiewende pas in zijn kinderschoenen staat. De Duitsers geven een goed voorbeeld, maar de transitie is onmogelijk los te koppelen van een groter algemeen Europees beleid. De 2020 doelstellingen zijn echter te algemeen en laat de afzonderlijke landen in een grote mate toe om dit naar eigen wil in te vullen. Er is nood aan een arena, waarin alle energiespelers, van consumenten tot producenten en van netbeheerders tot onderzoeksinstituten, aanwezig zijn en een duidelijk beleid kan uitgestippeld worden. Een duidelijker beleid enerzijds van Europa, maar anderzijds ook van de verschillende grote – energie – instellingen zou een grote volgende stap kunnen betekenen.
De Duitsers zelf blijven vooralsnog echter volop overtuigd van hun energiebeleid…